Functie van dode bomen voor vis in de Lek : ecologische monitoring visgemeenschap 2014

Voor de 20e eeuw werden de Nederlandse rivieren gekarakteriseerd door de aanwezigheid van grote hoeveelheden dood hout in het stroombed van de rivier, bijv. grote omgevallen bomen. Deze dode bomen vormden belangrijke habitats voor tal van inheemse aquatische fauna die tegenwoordig (zeer) zeldzaam is. In het huidige rivierengebied is vrijwel geen ruimte voor de aanwezigheid van dood hout. Dientengevolge is ook fauna die geassocieerd is met dit habitattype (zoals macrofauna en vis) sterk achteruitgegaan. Een van de maatregelen om de ecologische diversiteit van het huidige rivierengebied te verbeteren, is het herstellen van natuurlijke processen en dynamiek. Om de natuurwaarde te vergroten en de doelen van de KRW te bereiken, wil Rijkswaterstaat Oost Nederland het habitattype grote dode bomen in het rivierstroomgebied gedeeltelijk terugbrengen. Als proef zijn in januari 2014 op enkele locaties in de Lek bij Everdingen grote dode bomen geplaatst door deze kunstmatig en gecontroleerd te laten afzinken in kribvakken en in een strang langs de rivier. Om het effect van het plaatsen van dode bomen in de rivier op de visgemeenschap te evalueren heeft in 2014 een vismonitoring plaatsgevonden op de locaties bij Everdingen waar dode bomen zijn geplaatst. De vismonitoring diende enerzijds inzicht te geven of dode bomen door vissen gebruikt worden en anderzijds welke functies dode bomen voor vis hebben. In de periode mei – oktober zijn vier locaties met dode bomen en drie traditionele oevers zonder dode bomen (referentieoevers) in de strang en kribvakken in de Lek bij Everdingen onderzocht op de samenstelling van de visgemeenschap. Hierbij is gewerkt met een combinatie van elektrovisserij, fuikvisserij, onderwatervideo-observaties en sonarobservatie. In totaal zijn 16 vissoorten waargenomen waarbij de soortenrijkdom van de dode bomen hoger was dan die van de referentieoevers (15 versus 13 soorten). De soorten behoorden tot het eurytope, limnofiele en rheofiele gilde, daarnaast werden exoten aangetroffen. De visgemeenschap van de dode bomen werd gedomineerd door blankvoorn en baars terwijl de visgemeenschap van de referentieoevers volledig door exotische zwartbekgrondels werd gedomineerd. Bij de dode bomen zijn in beperkte mate ook stromingsminnende (rheofiele) vissoorten waargenomen: alver, winde en sneep. De dode bomen fungeerden zeer waarschijnlijk als paai- en opgroeihabitat. Er zijn hoge abundanties vislarven (o.a. blankvoorn en alver) en juveniele vis aangetroffen (o.a. blankvoorn, baars en snoekbaars). Voor soorten zoals baars en blankvoorn is het waarschijnlijk dat gepaaid is bij dode bomen. De driedimensionale structuur van de bomen (vooral de takken) vormt waarschijnlijk geschikt substraat voor viseieren en herbergt structuur in de waterkolom waar vislarven en juveniele vissen kunnen schuilen. Behalve als paai- en opgroeihabitat fungeerden de dode bomen ook als foerageer- en schuilhabitat. De dode bomen worden als foerageerhabitat gebruikt door verschillende soorten vis, o.a. blankvoorn en baars die foerageren nabij de takken en in het sediment nabij de bomen en piscivore snoekbaarzen die prederen op juveniele vissen die zich bij de bomen ophouden. Daarnaast blijken palingen veelvuldig 's nachts bij de dode bomen te foerageren. Overdags hebben de dode bomen naast een foerageerfunctie ook een belangrijke schuilfunctie: vissen aggregeren tussen de takken en nabij de stam en wortels. Gedurende de nacht verlaten vissen het habitat om in de omringende gebieden te foerageren. Een belangrijke bevinding in het onderzoek is dat dode bomen relatief meer gebruikt worden door inheemse vissen dan door exoten, in tegenstelling tot de traditionele (stortsteen)oevers waar de exotische zwartbekgrondel doorgaans dominant is. De gegevens in het onderzoek lijken ook aan te tonen dat dode bomen in de kribvakken door meer vissoorten gebruikt worden dan bomen in de strang. In de strang is stroming het grootste deel van het jaar afwezig waardoor de strang zich kenmerkt door een lager doorzicht en hoger slibgehalte dan de kribvakken. Daarnaast is de connectiviteit van de kribvakken ten opzichte van de rivier beter dan ten opzichte van de strang waardoor vissen uit de rivier de bomen in de kribvakken eerder vinden dan in de strang. Het onderzoek is uitgevoerd in 2014. De rivierafvoer van de Lek was in de periode maart – juli 2014 extreem laag in vergelijking met andere jaren. Dit kan invloed hebben gehad op de visgemeenschap zoals die in 2014 is aangetroffen. Mogelijk dat de visgemeenschap nabij de dode bomen jaarlijks onderhevig is aan veranderingen op basis van het afvoerregime van de Lek. In zijn algemeenheid kan echter gesteld worden dat de dode bomen zeer snel door vissen worden gebruikt en op basis van hun driedimensionale structuur een belangrijke meerwaarde hebben voor riviervissen ten opzichte van traditionele oevers die gekenmerkt worden door stortsteen of een kale zand- of slibbodem.

Datum rapport
16 december 2014
Auteurs
Bergsma, J.H., Dorenbosch, M.
Auteur
M. Dorenbosch, J.H. Bergsma, W.M. Liefveld ; Bureau Waardenburg
Uitgever
Bureau Waardenburg.
Annotatie
41 p.
ill.
Rapportnr. 14-251
In opdracht van Rijkswaterstaat Oost-Nederland (RWS, ON), M.M. Schoor
Documentnummer
612404