Zandwinning en -suppletie en GMT element 6 : een verkenning van effecten, mitigerende en minimaliserende maatregelen voor zandwinning, transport en suppletie

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is het aanspreekpunt voor de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) in Nederland en heeft dus de verantwoording om met andere departementen de richtlijn te implementeren. De KRM heeft als doel om via maatregelen uiterlijk in 2020 een Goede Milieu Toestand (GMT) van het mariene milieu te bereiken of te behouden. Als gevolg van het advies van de Deltacommissie om de kust geleidelijk te verbreden voor het bevorderen van de kustverdediging, kan het volume gewonnen en gesuppleerd zand toenemen van 25 Mm3 naar 85-110 Mm3 per jaar. Om een inschatting te kunnen maken van mogelijke knelpunten bij het sterk opvoeren van de zandwinning en suppletie bij de invulling van de KRM en specifiek voor het GMT element 6 ‘integriteit van de zeebodem’, is de vraag gerezen welke mogelijke ecologische effecten kunnen optreden en in hoeverre specifieke uitvoeringsmaatregelen kunnen bijdragen aan het voorkomen of verminderen (mitigeren) hiervan. Deze studie geeft een overzicht van de mogelijke ecologische effecten van een opschaling van de zandwinning-, transport en suppletieketen. De studie beschrijft het kader waarin de huidige keten van winning, transport en suppletie plaatsvindt en schetst aan de hand van een aantal alternatieven de gevolgen van een opschaling. De beschrijving vindt plaats aan de hand van twee scenario’s: 1) Huidige winning van 25 Mm3 2) Opschaling van winning naar 85-110 Mm3 Hierbij worden een drietal alternatieven uitgewerkt waarmee vooral de extremen worden behandeld: ???? De huidige situatie van winning, transport en suppletie ???? Vergroting bij een gelijkblijvende huidige winning- en suppletie ???? Vergroting door het vergroten van de dimensies van win- en suppletielocaties Bij de uitvoering van deze studie bestond nog geen duidelijkheid over hoe nationaal en internationaal invulling wordt gegeven aan de in de KRM genoemde indicatoren voor het GMT element 6 ‘integriteit van de zeebodem’. Daarom zijn een aantal aannames gedaan die aansluiten bij de huidige kennis voor de invulling van deze indicatoren, op basis waarop voor de verschillende alternatieven een inschatting en beschrijving is gemaakt van de gevolgen van een opschaling van de keten zandwinning, transport en suppletie op dit GMT element. De aannames betreffen: ???? het gebruik van de oppervlakte van het verstoorde gebied als indicator voor de omvang van de zeebedding dat significant door menselijke activiteit wordt beïnvloed, ???? het gebruik van enkele soorten die mogelijk als relevant biogeen substraat of als gevoelige soorten kunnen worden beschouwd en ???? het gebruik van standaard parameters als soortensamenstelling, dichtheid en biomassa voor het beschrijven van veranderingen van de status van de benthische gemeenschap. De opschaling van de winning en de suppletie naar 85 – 110 Mm3 per jaar zal leiden tot verandering in de huidige activiteit van de keten van zandwinning, transport en suppletie. De schaalvergroting is zowel ten aanzien van de omvang van de zandwinning met de bijbehorende alternatieven en dimensies van de benodigde wingebieden, als ten aanzien van de mogelijke omvang en alternatieven voor suppletie, zonder precedent. Hierdoor is de voorspelling van de mogelijk effecten niet eenvoudig af te leiden uit bestaande inzichten of op basis van nationale of internationale voorbeelden. De toename van het volume aan zand voor winning en suppletie kan van invloed zijn op de inschatting van de effecten op de indicatoren van het GMT element 6 ‘integriteit zeebodem’. Voor de indicator ‘omvang van de zeebedding en substraattypen (significant) beïnvloed’, hangen de effecten af van de wijze waarop opschaling plaatsvindt. Wanneer deze wordt uitgevoerd gebruik makend van de huidige wijze van winning en suppletie (alternatief b) neemt het areaal dat beïnvloed sterk toe. Voor het alternatief ‘grootschalige en diepe winning en megasuppleties’ (alternatief d) neemt het areaal in vergelijk met alternatief b in omvang af. Het is echter niet uitgesloten dat de verstoring langer aanhoudt. Door de opschaling en de wijze van uitvoering (eco-engineering) is het mogelijk dat andere habitats zich kunnen ontwikkelen zowel op de locatie waar winning plaatsvindt als ook op de locatie waar wordt gesuppleerd. Dit zal mede afhankelijk zijn van de wijze waarop de activiteiten worden uitgevoerd. Er vinden momenteel experimenten plaats die inzicht zullen geven over de resultaten en effectiviteit van de op deze wijze uitgevoerde ingrepen. De gebieden waar voor Nederland de winning en suppletie zijn voorzien beslaan gezamenlijk 15% van oppervlak van het NCP. Voor de verschillende alternatieven voor zowel winning als suppletie is het oppervlak dat jaarlijks aangetast wordt klein ten opzichte van de daartoe aangewezen gebieden en het kleinst voor scenario 2, alternatief waarbij mega-winning en suppletie plaatsvindt. Afhankelijk van de schaalgrootte waarop de effecten van de keten winning, transport en suppletie in de toekomst beoordeeld gaan worden in het licht van het GMT element 6 van de KRM, zullen de effecten lokaal mogelijk duidelijk zichtbaar zijn, maar zijn deze verwaarloosbaar klein voor het gebied waarop de KRM van toepassing is. Het is echter nog niet aan te geven in hoeverre zeer langdurige winning en suppletie van scenario 2 met een omvang van 85-110M m3 per jaar van invloed zal zijn op de integriteit zeebodem. De voorziene opschaling is dermate groot dat de effectvoorspellingen met de nodige onzekerheden zijn omgeven waardoor is het lastig is om mitigerende maatregelen op te stellen. Maatregelen die kunnen bijdragen aan het verminderen of voorkomen van de gevolgen van de opschaling grijpen aan op de verschillende onderdelen van de keten van winning, transport en suppletie. Deze richten zich vooral op de locatie van win- en suppletiegebieden, de wijze van uitvoering, en het seizoen waarin de activiteiten worden uitgevoerd. De huidige langlopende monitoringsprogramma’s zoals MWTL en de WOT schelpdiersurveys dragen bij aan het in kaart brengen van de natuurlijke variatie en trends, maar hebben onvoldoende onderscheidend vermogen voor het vaststellen van locale en specifieke effecten van menselijke activiteiten als winning en suppletie tegen een achtergrond waarin een aanzienlijke natuurlijke variatie optreedt. Voor het opstellen van een gericht monitoringsprogramma om eventuele effecten op de juiste tijd en ruimte schaal te kunnen beoordelen in het licht van het GMT element 6 dienen eerst de indicatoren en criteria voor het GES element 6 te worden uitgewerkt. Voor het kunnen vaststellen of er sprake is van een significante aantasting van de integriteit van de zeebodem is het noodzakelijk de omvang en het belang voor het ecosysteem van verschillende habitats, bodemfaunagemeenschappen en soorten te kennen. Het is daarbij belangrijk vast te stellen wanneer een ingreep significant en niet meer als omkeerbaar beschouwd kan worden. Gedetailleerde kennis over het voorkomen en de verspreiding van gevoelige of tolerante soorten, en soorten die als belangrijk biogeen substraat kunnen worden gezien, is slechts ten dele beschikbaar. Dit geldt voornamelijk voor de ondiepe kustzone waar de suppletieactiviteiten plaatsvinden. Het is niet duidelijk hoe invulling gegeven wordt aan de indicator “omvang zeebedding die significant door menselijke activiteiten wordt beïnvloed voor verschillende substraattypes”. Voor het onderscheiden van substraattypes kan eventueel de EUNIS classificatie voor habitattypen worden gebruikt. Hierbij dient het helder te zijn tot op welk niveau deze wordt toegepast en op welke wijze de grenzen tussen de substraatgebieden worden vastgesteld, zodat de omvang van die verschillende gebieden kan worden bepaald. Het is nog onduidelijk welke referentiewaarden gehanteerd zullen worden voor de criteria en indicatoren van het GMT element 6. Dit bemoeilijkt een goede inschatting van de gevolgen van de opschaling en de wijze waarop de hersteltijd kan worden bepaald. Inschatting van de effecten is afhankelijk van de grootte van het gebied waarbinnen deze beschreven worden. Om te kunnen bepalen of het karakteristiek functioneren van het ecosysteem wordt aangetast door de schaalvergroting van de keten zandwinning transport en suppletie, wordt aanbevolen om de schaal van het ecosysteem te definiëren. Aanbevolen wordt om een nieuwe m.e.r.-procedure te overwegen waarbij elke winactiviteit en de daarvoor te gebruiken methoden op basis van een snelle screening wordt geëvalueerd op mogelijke ongewenste ecologische effecten in relatie tot de gevoeligheid van een gebied. Dit in plaats van de huidige m.e.r.-procedure waarbij op basis van aantal te winnen m3 en het oppervlak aan af te graven gebied wordt vastgesteld of deze al dan niet m.e.r.-plichtig is wordt dit vastgesteld op basis van aantal te winnen m3 en het oppervlak aan af te graven gebied, maar niet op basis van een verwacht omschreven ecologisch effect. Gezien de omvang in tijd en ruimte bij een opschaling van suppletiewerkzaamheden kan een verregaande publiek-private samenwerking het mogelijk maken om de werkzaamheden te optimaliseren, zowel vanuit socio-economisch oogpunt als ook uit oogpunt van de natuur en de doelstellingen van de KRM.

Datum rapport
1 juli 2011
Auteurs
Borsje, B.W., Dalfsen, J.A. van, Dijk, T.A.G.P. van, Meulen, M.D. van der
Auteur
J.A. van Dalfsen, M.D. van der Meulen, B.W. Borsje, T.A.G.P. van Dijk ; Deltares
Uitgever
Deltares.
Annotatie
106 p.
ill.
Met lit.opg.
In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst (RWS, WD)
Rapportnr. 1202274-000
Documentnummer
615946