Waterbeschikbaarheid Maas
De Maas voorziet een groot deel van Zuid-Nederland van water. Zo zijn delen van Limburg, Noord-Brabant, Zuid-Holland en Gelderland deels afhankelijk van Maaswater voor de zoetwatervoorziening. Dit rapport gaat in op de te verwachten knelpunten in de zoetwaterbeschikbaarheid in en rond de Maas, nu en in de toekomst en op mogelijke systeemmaatregelen om de zoetwaterbeschikbaarheid te vergroten. Dit onderzoek focust zich op acht trajecten in het Nederlandse deel van de Maas: (1) Bovenmaas, (2) Gemeenschappelijke Maas, (3) Julianakanaal, (4) Plassenmaas, (5) Lateraalkanaal, (6) Zandmaas, (7) Bedijkte Maas en (8) Getijdenmaas.
Uit de analyse blijkt dat er watertekorten zijn te verwachten in en rond de Maas. In de huidige situatie ontstaan reeds tekorten gedurende droge jaren in het Julianakanaal en de Plassenmaas. Duidelijk is dat de zoetwaterbeschikbaarheid van de Maas in de toekomst sterk onder druk komt te staan. Klimaatverandering heeft namelijk een grote impact op de zoetwaterbeschikbaarheid in en rond de Maas. Onttrekkingstekorten zijn in de toekomst in droge jaren te verwachten bij het Julianakanaal, de Plassenmaas, de Zandmaas, de Bedijkte Maas en de Getijdenmaas. Doorstroomtekorten zijn in de toekomst op elk Maastraject te verwachten.
Echter is de doorstroomvraag vanuit natuur onzeker. De gevoeligheidsanalyse in deze studie laat zien dat de waarde die hieraan wordt toegekend kan zorgen voor een andere ordegrootte van het waterbeschikbaarheidsprobleem. Het is daarom sterk aangeraden deze doorstroomvragen voor alle riviertrajecten af te leiden om zo een betere probleemanalyse te kunnen maken. Daarnaast tonen de nieuwe KNMI’23-scenario’s een minder sterke afname van de minimumafvoeren in de Maas dan de in deze studie gebruikte KNMI’14-scenario’s. Waarschijnlijk is de ernst van de in deze studie gevonden knelpunten daarom minder groot dan gepresenteerd in deze rapportage. We bevelen daarom aan om op basis van de geprojecteerde Maasafvoeren volgens de KNMI’23-klimaatscenario’s een kwantitatieve beoordeling te maken van het effect op de gevonden knelpunten in deze studie.
De bodem van de Maas heeft potentie om in droge zomerperioden gedurende een maand enkele m3/s extra na te leveren door de aanleg van systeemmaatregelen als dynamisch peilbeheer, de inzet van waterbergingsgebieden en kleischermen. Doordat er bij deze eerste twee maatregelen ook een extra waterschijf in het oppervlaktewater ontstaat, kan het implementeren van deze maatregelen leiden tot een verhoging van de Maasafvoer in droge tijden met ongeveer 10 m3/s. Het effect van het loslaten van extra oppervlaktewaterberging is dus veel groter dan het effect van een vergrote nalevering vanuit het grondwater richting de Maas. Dit extra beschikbare water leidt tot een sterke verhoging van de waterbeschikbaarheid in en rond de Maas. Immers, een verhoging van de Maasafvoer met 10 m3/s kan in droge perioden tot een verdubbeling van lage afvoeren leiden. Uit deze verkenning blijkt dus dat de systeemmaatregelen dynamisch peilbeheer en inzet waterbergingsgebieden een flinke bijdrage kunnen hebben aan het verhogen van de Maasafvoer in droge zomerperioden. We bevelen dan ook aan om de effectiviteit van deze systeemmaatregelen verder uit te werken in een vervolgtraject.
Daarnaast lopen er meerdere initiatieven momenteel op het vlak van waterbeschikbaarheid die naast de Maas zelf focussen op het regionale systeem en mogelijke maatregelen in het buitenlandse deel van het Maas-stroomgebied. We bevelen aan om een integrale uitwerking van deze studies uit te voeren, zodat gericht een gezamenlijke en integrale aanpak voor de waterbeschikbaarheidsopgave voor de Maas opgesteld kan worden.
Tot slot is het effect van de systeemmaatregelen op andere gebruiksfuncties beoordeeld. Landbouw, aquatische en terrestrische natuur, scheepvaart en gebruikers van drink- en proceswater profiteren van de systeemmaatregelen, die tot een hogere waterbeschikbaarheid leiden.