De stabiliteit van de Maasbodem op de Gemeenschappelijke Maas tussen Borgharen en Maaseik

In de zomer van 2021 zorgde een lagedrukgebied voor enorme hoeveelheden neerslag in het Maasstroomgebied. De afvoer van de Maas steeg tot een niveau dat gemiddeld slechts eens in de 250 jaar voorkomt. De watermassa die door de Maas werd afgevoerd bracht veel sediment in beweging. Op de Gemeenschappelijke Maas, het deel van de rivier dat de grens vormt tussen Vlaanderen en Nederland, werden fijne zandafzettingen in de ondergrond bloot gespoeld. Tussen Maasband en Berg/Meeswijk ontstonden talrijke diepe erosiekuilen in de rivierbedding, zowel in het Vlaamse als het Nederlandse deel van de rivier, waardoor schade optrad aan veerstoepen, pijpleidingen, oeververdedigingen en waterkeringen.
De Nederlandse en Vlaamse rivierbeheerders willen voorkomen dat er bij toekomstige hoogwaters opnieuw grote schade optreedt. Om het risico op de vorming van nieuwe erosiekuilen vast te kunnen stellen, is kennis nodig van (1) de korrelgroottesamenstelling van het riviersediment, (2) de kracht van de waterstroming tijdens hoogwater (de bodemschuifspanning) en (3) de omvang van de sedimentvrachten op de Gemeenschappelijke Maas. Het doel van deze studie was het verzamelen van deze informatie. De risicobeoordeling zelf vormde geen onderdeel van deze studie.

Ter bepaling van de korrelgroottesamenstelling van het Maassediment is de rivierbedding van de Gemeenschappelijke Maas tussen Borgharen en Maaseik op 162 locaties bemonsterd met een amfibische graafmachine, waarbij onderscheid gemaakt is tussen de toplaag en de onderlaag. Vervolgens is de korrelgrootteverdeling van de monsters bepaald door middel van een zeefanalyse. Daarbij is gebruik gemaakt van een set van 25 zeven met maaswijdtes variërend van 256 tot 0,063 mm. De korrelgroottedataset laat zien dat de bodem van de Gemeenschappelijke Maas voornamelijk uit grind bestaat. De mediane korrelgrootte bedraagt 22 mm en het negentigste percentiel van de korrelgrootteverdeling 77 mm. De toplaagmonsters zijn over het algemeen iets grover dan de onderlaagmonsters en het bodemsediment wordt nauwelijks waarneembaar fijner in stroomrichting. Er is sprake van een grote, vrij willekeurige, korrelgroottevariatie op korte afstand.

Aanbevolen wordt een gedetailleerde analyse uit te voeren naar het risico op nieuwe erosiekuilen, gebruik makend van de gegevens die zijn verzameld in deze studie. Het ligt voor de hand voor deze risicobeoordeling het tweedimensionale morfodynamische computermodel te gebruiken dat momenteel in ontwikkeling is. Daartoe zal eerst actuele informatie ingewonnen moeten worden over de diepteligging van de fijne zandlagen in de ondergrond. Verder wordt aanbevolen de internationale samenwerking rondom sediment in het Maasstroomgebied te intensiveren en te beginnen met een stroomgebiedsbrede inventarisatie van sedimentproblemen en sedimentdynamiek.

Datum rapport
22 december 2023
Auteurs
Frings, R.M.
Uitgever
Rijkswaterstaat Zuid-Nederland (RWS, ZN)