Geschiktheid waterbodem voor het plaatsen van spudpalen
In voorhavens van sluizen meren schepen normaal gesproken af aan remmingen om te wachten of overnachten. Een alternatief voor afmeren aan remmingen is het plaatsen van een spudpaal: een verticale buizenconstructie waarmee schepen of pontons zichzelf kunnen vastleggen. Voordelen zijn gebruiksgemak en een verminderde CO2 uitstoot, doordat bijvoorbeeld de motor uitgeschakeld kan worden als gewacht moet worden voor bruggen of sluizen (Millenaar, 2010). Het aantal nieuwbouwschepen met telescopische spudpalen ten opzichte van de totale vloot is nog gering (27% = 328 schepen, t.o.v. de circa 10.000 Europese binnenvloot), maar is in de periode 2005-2008 wel toegenomen (van 5% naar 40%; Brolsma, 2009). Het betreft vooral vrachtschepen voor droge lading. In Utrecht, Rotterdam en Amsterdam zijn locaties aangewezen als spudpaalgebied, maar er is nog duidelijk behoefte naar meer kennis omtrent de effecten van het gebruik van spudpalen op de bodem, en mogelijke gevolgen van bodembewerking of -beschadiging (Huurman, 2009). Het onderzoek beschreven in deze memo heeft tot doel te inventariseren hoe en of Deltares een generieke methode kan ontwikkelen om de (on)geschiktheid van de waterbodem voor het plaatsen van spudpalen te bepalen op basis van bestaande modellen en beschikbare hydrologische en geologische informatie. Hiermee zouden sonderingen overbodig worden voor het bepalen van toekomstige spudpaallocaties. Het betreft een KPP project, Kavel Bodem en Ondergrond, projectcode BO11 2019. Er zijn twee onderzoek locaties uitgekozen: de Prinses Irenesluis bij Wijk bij Duurstede en de Prins Bernardsluis bij Tiel (Figuur 1.1). Er wordt zowel naar de kanaal- als de rivierzijde gekeken. De resultaten van deze studie kunnen tevens gebruikt worden voor het opzetten van een methodiek om alle vaarwegen in Nederland te karteren om risico’s, bijvoorbeeld van het gebruik van spudpalen, in te schatten op basis van beschikbare hydrologische en geologische informatie