De berging van de bij baggerwerken in de Oosterpolder vrijkomende grond.

Beschrijving van de voor- en nadelen van het graven van vaarten en tochten voor de bemaling van de polder. Na het droogmalen van de polders kwamen deze waterleidingen als geulen in het terrein te voorschijn. Zij bewezen in het eerste stadium na het droogvallen belangrijke diensten door de toestroming van het water naar de lozingspunten te vergemakkelijken en door de vaart mogelijk te maken.

Datum rapport
1 januari 1951
Auteur
[Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat], Dienst der Zuiderzeewerken (RWS, ZZW); F.L. van der Bom
Annotatie
5 p.
(Nota / ZZW ; 224)
Documentnummer
201492