Kwantificering van de onzekerheden van het gebruik van Bretschneider in het bovenrivierengebied
Voor de smalle delen van het rivierengebied worden de golfgroeikrommes van Bretschneider toegepast om te komen tot golfcondities aan de teen van de kering. In deze studie zijn de belangrijkste bronnen van onzekerheid in de bepaling van de golfcondities (golfhoogte en piekperiode) op in het bewuste deel van het rivierengebied geïdentificeerd: 1 toepassing van de golfgroeiformule van Bretscheider; 2 de schematisatie van de bodem-informatie tot één representatief bodemniveau; 3 de schematisatie van de gebiedscontouren informatie tot één effectieve strijklengte; 4 de onzekerheid in de windsnelheid; 5 de aanname dat stroming verwaarloosd mag worden. Met behulp van meetdata van het IJsselmeergebied en de karakteristieken van het (boven)rivierengebied is de onzekerheid van de bovenstaande bronnen bepaald. Voor de golfhoogte Hmoen golfperiode Tp wordt de volgende modelfout voorgesteld: - Gemiddelde relatieve fout in Hmovan -15% en in Tp van 3%; - Standaard deviatie relatieve fout in Hmovan 21% en in Tp van 13%. Opvallend is dat de golfhoogte in deze studie wordt onderschat door Bretschneider, in tegenstelling tot wat doorgaans wordt geconstateerd in vergelijkingen van meetdata met Bretschneider. Aangezien het aantal metingen voor de karakteristieken van het bovenrivierengebied (strijklengtes < 5 km) schaars is, wordt aanbevolen een uitgebreide inventarisatie uit te voeren om geschikte meetdata te vinden, en voor de uitgebreide dataset een heranalyse uit te voeren. Daarnaast is het aan te bevelen om beheerders/dijkwachten geoormerkt (datum-tijd-Iocatiestempel) beeldmateriaal te laten verzamelen gedurende hoogwaters en de mogelijkheden laten onderzoeken van kwantitatieve in-situmetingen in de bovenrivieren.