Sedimentologisch onderzoek verdiepte Loswal

Voor de inschatting van de ecologische en morfologische effecten van diepe zandwinning zijn een negental kernen onderzocht in en nabij de Verdiepte Loswal. Deze kernen zijn in februari 2000 gestoken om de lithologie en de sedimentaire structuren van de bodem van de put vast te stellen. Hiertoe zijn lakprofielen, interpretatietekeningen en foto's van de kernen gemaakt en zijn de korrelgrootteverdelingen bepaald. Het onderzoek richtte zich op de volgende vragen: 1) Wat zijn de karakteristieken van het bodemsediment, aard van het sediment en korrelgrootte? 2) Zijn er slibafzettingen in de put? 3) Treden er veranderingen op in de karakteristieken van het sediment? De onderhavige rapportage richt zich op de beantwoording van de eerste twee vragen. Voor het beantwoorden van de derde vraag is onderzoek nodig aan kernen die op een later tijdstip zijn gestoken. Vier van de boxcores bleken niet in de put te liggen. De matig grove mariene zanden in deze boxcores behoren tot de Bligh Bank Formatie. De gehaltes aan zware metalen zijn niet boven de natuurlijke achtergrondwaarden. De vijf overige kernen, genomen op ca. 32 m waterdiepte, bestaan uit iets grovere mariene zanden afgewisseld met sliblaagjes, en zijn vermoedelijk afgezet in een estuarien milieu. Ze vertonen niet of nauwelijks verhoogde gehalten aan zware metalen, noch in de bovenste centimeter van het sediment, noch in de hele kern, zodat invloed van de nabijgelegen stortlocaties niet waarneembaar is. Ook bij de sedimentologische analyse is geen ingespoeld materiaal aangetroffen.

Datum rapport
1 augustus 2000
Auteurs
Gieske, J.M.J., Spek, A.J.F. van der
Auteur
Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO (NITG-TNO); J.M.J. Gieske, A.J.F. van der Spek
Uitgever
NITG TNO.
Annotatie
46 p. 
bijl., ill.
TNO-rapport NITG 00-205-B
In opdracht van Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Directie Noordzee (RWS, NZ), in het kader project PUTMOR
Met lit. opg.
Documentnummer
262942