Evaluatie verlegging Krabbengat 1987/1991/1996
Het Krabbengat is een geul langs de Kop van Schouwen die de Oosterschelde- en de Grevelingen-monding met elkaar verbindt. Vanwege de doorgaande erosie van de kust en het landwaarts migreren van de geul zijn in 1987, 1991 en 1996 beheersmatige ingrepen uitgevoerd. In 1987 en 1991 is de geul verlegd door sediment op zeewaartse geulwand te winnen en (gedeeltelijk) op de landwaartse geulwand te suppleren. De ingreep van 1991 sloot aan de noordzijde aan op de ingreep van 1987. In 1996 is ten noorden van de ingreep van 1991 morfologisch gebaggerd: er is sediment gewonnen op de zeewaartse geulwand, maar dit zand is niet op de landwaartse geulwand gesuppleerd, het is gebruikt voor een tweetal strandsuppleties. Dit onderzoek beschrijft de effecten van deze ingrepen. Hierbij is de ontwikkeling van verschillende indicatoren vastgesteld voor de periode vóór en ná de ingreep. Ook is er een samenvatting gemaakt van de beschikbare literatuur over deze ingrepen en wordt een overzicht gegeven van de grootschalige morfologie van het gebied. Uit de analyse blijkt dat naast de genoemde ingrepen ook de natuurlijke ontwikkeling van het Krabbengat grote invloed heeft op de ontwikkeling van de indicatoren. De ingrepen in het Deltagebied (o.a. aanleg Oosterscheldekering en afsluiting Grevelingen) en de invloed daarvan op de grootschalige morfologie hebben de ontwikkeling van de geul duidelijk beïnvloed. Door de geulverleggingen in 1987 en 1991 is het doorstroomoppervlak van de geul toegenomen (ter plaatse van de verlegging), doordat er meer sediment is gewonnen aan de zeewaartse zijde dan gesuppleerd is aan overliggende zijde. Ook is de geul hierdoor verder uit de kust komen te liggen. Het algemene beeld is dat na de verlegging de landwaartse zijde van de geul minder snel erodeerde. In het ondiepe deel van de geul, waaronder de MKL-zone, is de erosie echter vergelijkbaar met die vóór de ingrepen. De belangrijkste ontwikkeling in het noordelijke deel van het Krabbengat is de noordwaartse verlenging van de geul. Dit is onderdeel van de grootschalige veranderingen ten gevolge van de aanleg van de stormvloedkering in de Oosterschelde. Het zuidelijke deel van het Krabbengat gaat over in de veel grotere geul Hammen. Hier is na de vooroeversuppletie in 1991 een stabilisatie en zelfs uitbouw van de vooroever te zien, de oorzaak hiervan is niet bekend. Het centrale deel van het Krabbbengat laat na de ingrepen de meeste erosie zien. De erosie is het grootste in de ondiepe delen van de geul en het strand, maar ook de geulwand zelf erodeert. Het diepere deel van de geul is wel stabieler geworden. Oorzaak van de doorgaande erosie langs dit deel van de geul is de verdieping van het voorliggende platengebied, waardoor de golfdoordringing hier sterker is geworden.