De Oosterschelde werken en de relatie tussen abiotische factoren en biomassa van kokkels

In dit rapport is aan de hand van modellen die de biomassa van kokkels beschrijven aan de abiotische gegevens een vergelijk gemaakt tussen de periode voor de bouw van de kering en twee perioden na de bouw van de kering. Hierbij is gekeken naar verschuiving van geschikte kokkelgebieden voor en na de bouw van de kering, de ontwikkeling van het kokkelbestand, veranderingen in relatie tussen abiotische factoren en kokkelgegevens en veranderingen in beschikbaar areaal met een optimale abiotische situatie voor kokkels volgens de modellen. In het mondingsgebied is het aandeel optimaal kokkelgebied na de bouw van de Oosterschelde kering afgenomen, maar daarna weer toegenomen. Het areaal aan gebied met een goede droogvalduur is toegenomen. Deze toename is niet terug te vinden in de gemeten of gemodelleerde bestanden, deze laten over de gehele periode geen toe- of afname zien. Blijkbaar is er in de monding een ander proces wat er voor zorgt dat de bestanden ondanks het verbeterde habitat, niet toenemen. In het middengebied is het areaal geschikte droogvalduur afgenomen, wat een daling van het optimale kokkelgebied tot gevolg heeft gehad. Zowel de gemodelleerde als gemeten kokkelbestanden dalen ook. In dit deelgebied lijkt een effect wat toegeschreven kan worden aan de bouw van de Oosterschelde werken direct waar te nemen te zijn op de kokkelbestanden. In het komgebied neemt het areaal aan voor kokkels geschikte droogvalduur af sinds de aanleg van de Oosterschelde werken. De gemeten bestanden laten een sterke daling rond 1995 zien, wat met de modellen niet gereproduceerd kon worden. De modelberekeningen van 1985 zijn onbetrouwbaar omdat het een extrapolatie naar dit gebied betreft. De aanleg van de Oosterschelde werken lijken in dit deelgebied een beperkt effect te hebben gehad. Er is echter een ander proces (of processen) wat (ook) een rol speelt, en wat een sterke afname van het bestand in 1995 heeft veroorzaakt. In de noordtak stabiliseert het optimale kokkelgebied zich in 1994. Sinds die periode neemt ook het areaal met voor kokkels geschikt droogvalduur niet af. De bestanden laten geen significante stijging of daling zien in die periode. Met de modellen kon het bestand in dit deelgebied, in tegenstelling tot de andere deelgebieden, niet worden gereproduceerd. De reden van het niet kunnen voorspellen van de bestanden in dit gebied zou kunnen zijn dat het model is gebaseerd op gegevens uit de hele Oosterschelde. Gezien het feit dat een deel hiervan bevist is, zit deze parameter indirect in de gebruikte kokkelgegevens. In de Noordtak is echter sinds 1992 niet meer op kokkels gevist.

Datum rapport
1 januari 2002
Auteurs
Baars, J., Kater, B.
Auteur
B. Kater, J. Baars ; Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO)
Uitgever
RIVO.
Annotatie
57 p.
ill.
RIVO-rapport C055/02
In opdracht van Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee (RWS, RIKZ)
Met lit. opg.
Documentnummer
365274