De inpoldering van het Balgzand en de Breehorn
Gesteld wordt dat aan de wens om de veiligheid van de waterkeringen tussen Den Helder en Den Oever, die, zoals in 1953 en 1954 is gebleken, thans onvoldoende moet worden geacht, te brengen op een peil, overeenkomende met dat van de Deltawerken, behalve door verhoging en verzwaring van de bestaande dijken, ook kan worden voldaan door het aanleggen van een dijk tussen Den Helder en Den Oever over het Balgzand en de Breehorn. Door het aanleggen van een dergelijke dijk worden tevens de getijdestromen door het Helderse zeegat niet onbelangrijk, nl. met ongeveer 7% verminderd. Door de dijk een beperkte hoogte te geven (NAP +6,5 m) kunnen de aanlegkasten worden beperkt tot een bedrag van dezelfde orde van grootte als dat wat nodig zou zijn voor de verhoging en verzwaring van de bestaande dijken. De bij een dergelijke hoogte sporadisch optredende golfoverslag kan worden aanvaard voor een polder die niet of althans niet uitsluitend als een landbouwpolder wordt ingericht en waarin geen woonkernen worden geprojecteerd. Een dergelijke polder zou uitermate geschikt zijn voor militair oefenterrein en zou daarnevens nog kunnen worden benut voor andere doeleinden.
- Datum rapport
- 1 januari 1961
- Auteur
- [Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat], Dienst der Zuiderzeewerken (RWS, ZZW)
- Annotatie
-
6 p.
1 bijl.
(Nota / ZZW ; 270) - Documentnummer
- 52077