De verstoringsafstanden van rustende zeehonden op de Roggenplaat in de Oosterschelde
In de Oosterschelde neemt de oppervlakte van de intergetijdengebieden als gevolg van zandhonger af. Eind 2018 wordt de roggenplaat gesuppleerd. Op de Roggenplaat rusten onder andere gewone en grijze zeehonden. Vanuit voorzorg is het niet toegestaan de zeehonden dichter dan 1200m te benaderen. De zeehondenpopulaties reageren redelijk vergelijkbaar op een menselijke benadering over land. De zeehondenpopulatie aan de Westgeul was gemiddeld bij 769 meter afstand tot de meetploeg alert, terwijl de populatie aan de Middengeul gemiddeld bij 672 meter het eerste verstoringsgedrag vertoonde. Uiteindelijk ging aan de Westgeul bij 181 meter afstand gemiddeld de eerste zeehond te water, bij de Middengeul gebeurde dat bij 219 meter. De verstoringsafstanden tijdens de zoogperiode (half mei tot en met juli) verschillen sterk van de afstanden die in de periode ervoor werden waargenomen. Tijdens de zoogperiode werd bij de stabiele populatie aan de Middengeul de eerste alerte reactie gemiddeld bij 515 meter afstand waargenomen. Bij 239 meter verplaatste gemiddeld de eerste zeehond, in de situatie voor de zoogperiode gebeurde dit bij 374 meter afstand tot de naderende meetploeg. Er lijkt sprake van gewenning bij de zeehonden, naarmate het onderzoek vorderde zijn de verstoringsafstanden enigszins afgenomen. Een ander opvallend resultaat is het herstel van het aantal na een verstoring. Naar aanleiding van de uit het onderzoek voortgekomen verstoringsafstanden blijkt de voorgestelde afstand van minstens 600 meter van de rustende zeehonden tot de locatie waar de uitvoering van de zandsuppletie plaats zal vinden een goede afstand. Bij het hanteren van deze afstand zal de verstoring van de zeehonden relatief beperkt blijven. De zeehonden zullen wel alert zijn, maar de kans dat de zeehonden zich gaan verplaatsen is erg klein.