Erosie in Delfland
Sinds 1962 worden jaarlijks metingen uitgevoerd om de ontwikkeling van de kustlijn te kunnen volgen. Deze JARKUS-metingen worden gebruikt om de ligging van de kustlijn te toetsen aan de in 1990 vastgestelde norm (basiskustlijn, BKL). Een deel van het kustprofiel wordt bij deze toetsing gebruikt. Daarbij wordt als bovengrens voor Delfland de +3m NAP lijn en als ondergrens de 4$ m NAP lijn genomen. Aan de hand van deze toetsing worden conclusies getrokken over de kustlijnligging van het kustvak. Ondanks de forse suppletie inspanningen sinds 1990, zijn de toetsingsresultaten voor Delfland onbevredigend. De BKL blijkt steeds snel weer te worden overschreden. De ligging van de momentane kustlijn (MKL) ligt vaak meer landwaarts dan wordt verwacht. De zandbalans binnen de eerder genoemde grenzen laat nog altijd een zandverlies zien. De vraag die opkomt is: waar gaat het gesuppleerde zand naar toe. In deze studie wordt geprobeerd daar een antwoord op te krijgen. De studie heeft als doel inzicht te krijgen over de ernst van de situatie en het doen van een of meerdere voorstellen hoe de situatie aangepakt kan worden.
- Datum rapport
- 1 december 1996
- Auteur
- H. Ebbing ; Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee (RWS, RIKZ)
- Uitgever
- RWS, RIKZ.
- Annotatie
-
32 p.
Werkdocument RlKZ/AB-96.133
Met lit.opg. - Documentnummer
- 654544